Het Hof Den Haag heeft beslist dat een vijfjarig meisje weer herenigd zal worden met haar moeder. Het meisje was toen zij 3 maanden oud was uit huis geplaatst. De machtiging uithuisplaatsing is elk jaar verlengd en sinds 3 jaar woonde het meisje in een perspectief biedend pleeggezin. Contact met haar moeder had ze één uur per maand.
Toen de gecertificeerde instelling de Rechter wederom vroeg om de machtiging uithuisplaatsing te verlengen, ging de rechter daarin niet mee. Van groot belang was een rapportage van het NIFP die had onderzocht of thuisplaatsing haalbaar was. Het NIFP kwam tot de conclusie dat dit haalbaar was, mits alle betrokkenen hieraan zouden meewerken. Daarnaast was relevant dat de Raad voor de Kinderbescherming, na voornoemd NIFP rapport, eveneens concludeerde dat naar thuisplaatsing gewerkt moest worden. Het Gerechtshof kende, zo staat in de beschikking vermeld, grote waarde aan dit standpunt van de Raad.
Het Hof nam eveneens in haar overwegingen mee dat de gecertificeerde instelling van de Rechter en de Raad advies had gekregen een thuisplaatsing te onderzoeken maar dit telkens had nagelaten. Ook overweegt het Hof dat de gecertificeerde instelling eveneens had nagelaten, wederom ondanks advies van de Raad en Rechter daartoe, de contactmomenten te intensiveren.
Omdat het Hof niet was gebleken dat de moeder over geen danwel onvoldoende capaciteiten zou beschikken om haar dochter niet zelf op te voeden en zij bereid was alle hulpverlening voor het laten slagen van een thuisplaatsing te aanvaarden, concludeerde het Hof dat de uithuisplaatsing een inbreuk is op het recht op gezinsleven ex artikel 8 EVRM en het recht van moeder en kind om te worden herenigd.
Is uw kind uit huis geplaatst of onder toezicht gesteld en wenst u juridische bijstand? Neem dan contact met ons op.
Lees de hele uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 januari 2018