Afgelopen dinsdag diende er een Kort Geding tegen de Rechtbank Amsterdam. Teneinde er zeker van te zijn dat deze zaak onafhankelijk zou worden beoordeeld werd het geschil voorgelegd aan de Voorzieningenrechter te Den Haag. De rechtbank had de stage van een ROC-leerling (MBO-niveau 4) met ogenblikkelijke ingang beeindigd toen zij erachter kwam dat de stagiaire een broer had die in de top 600 staat en diezelfde dag nog moest voorkomen bij de Rechtbank. De Rechtbank verweet haar dat zij van deze feiten geen melding heeft gemaakt.
De stagiaire stelde dat zij niet wist dat haar broer moest voorkomen en dat niemand haar had gevraagd naar de antecedenten familieleden. Tijdens het Kort Geding bleek dat de Rechtbank Amsterdam geen protocol heeft, geen informatieblad waarop voor stagiaires na te lezen valt welke zaken zij moeten melden. De Rechtbank Den Haag heeft dat overigens wel. De advocaat van de stagiaire, Richard Korver, heeft betoogd dat de stagiaire geen kwade intenties heeft gehad, beedigd is en bovendien niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor handelingen van haar broer. Daarnaast is betoogd dat de maatregel van beeindiging van de stage disproportioneel is.
De voorzieningenrechter oordeelde dat geen sprake is geweest van schending van de aan de stagiaire opgelegde meldingsplicht en dat nu de strafzaak tegen de broer van de stagiaire is verwezen naar een andere rechtbank en dat met eventueel toekomstige strafzaken eveneens kan gebeuren aan de Rechtbank Amsterdam niet de bevoegdheid toekwam de stageovereenkomst voortyijdig en eenzijdig te beeindigen. De Voorzieningenrechter oordeelt dat binnen twee dagen na betekening de stageovbereenkomst door de Rechtbank Amsterdam dient te worden hervat.
De stagiaire zakelijke en juridische dienstverlening is blij dat zij gelijk heeft gekregen van de Rechtbank Den Haag en vertrouwt op de professionaliteit van de medewerkers bij de Rechtbank Amsterdam om haar stage alsnog tyot een succes te maken.