Op 4 maart 2011 diende voor de voor Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam een bijzonder Kort Geding. Op 3 maart was er bij de unit jeugd van diezelfde Rechtbank een zaak behandeld over de uithuisplaatsing van maar liefst 5 kinderen van moeder L. Van die 5 kinderen waren er 3 twaalf jaar of ouder. Zij werden bijgestaan door mr. Breeveld[1] terwijl moeder werd bijgestaan door mr. Richard A. Korver. De Kinderrechter heeft op 3 maart geoordeeld dat de uithuisplaatsing van de kinderen diende te eindigen. De Kinderrechter deed dat door te beslissen dat verzoek om verlenging daarvan werd afgewezen. In de laatste voorgaande tussenbeschikking was de uithuisplaatsing kortstondig verlengd tot 4 maart. Dit impliceert dat vanaf 4 maart 00.00 uur in de ochtend de kinderen recht hadden om weer bij elkaar en bij hun moeder te zijn.
De Raad voor de Kinderbescherming maakte echter op 4 maart in de ochtend duidelijk dat zij niet van plan was de kinderen terug te laten keren naar moeder. Dit werd aan moeder medegedeeld door de gezinsvoogd van BJZ. Later op de dag waren er diverse contacten tussen de Raad van de Kinderbescherming en de raadsman van moeder. In die contacten werd duidelijk dat de Raad voor de Kinderbescherming, achter de rug van de raadsman om, vooreerst heeft getracht het Gerechtshof te vragen om een nieuwe spoed uithuisplaatsing af te geven. Het Gerechtshof heeft dat, terecht, gewijzigd. Daarna heeft men getracht de Kinderrechter op andere gedachten te brengen door haar te verzoeken nieuwe beslissing te nemen en alsnog een machtiging spoedig uithuisplaatsing af te geven. De Kinderrechter heeft dat eveneens terecht geweigerd.
Vervolgens diende de Raad voor de Kinderbescherming hoger beroep in bij het Gerechtshof en het gelijktijdig verzoek om de uitvoerbaarheid bij voorraad te laten ontvallen aan de laatste beschikking.
Dit laatste had vanzelfsprekend juridisch gezien geen enkel effect. Immers de Kinderrechter heeft enkel en alleen een verzoek verlenging afgewezen. Indien daaraan de uitvoerbaarheid bij voorraad zou komen te ontvallen heeft dat, juridisch gezien, verder niet echt enig resultaat ten aanzien van enige titel op basis waarvan de kinderen op dat moment legaal zouden kunnen worden weggehouden. Immers de beschikking daarvoor hield in dat de kinderen tot 4 maart uit huis geplaatst mochten worden.
Toen de Raad voor de Kinderbescherming daar achter kwam en inzag dat alle pogingen die zij hadden ondernomen tot niets zouden leiden, was men bereid om zo stelde men, om de kinderen terug te laten keren naar moeder.
Echter inmiddels was reeds aan de Raad voor de Kinderbescherming de dagvaarding in Kort Geding betekend. Het heeft er dan ook alle schijn van dat de Raad met alle middelen die haar ten dienste staan heeft getracht een situatie te creëren waarbij de kinderen niet bij elkaar en moeder zouden (ver)blijven. Gelukkig oordeelde de Voorzieningenrechter dat de kinderen terug dienden te gaan naar moeder, waarbij hij wel meende dat in plaats van de Raad Bureau Jeugdzorg gedagvaard had moeten worden.
De link hieronder geeft u toegang tot de (om privacyredenen geanonimiseerde) uitspraak.
[1] Breeveld, mr J. Breeveld is advocaat te Amsterdam.