De moeder, zussen en neef van Mitch Henriquez hebben kennisgenomen van de bijgaande beschikking van het Hof Den Haag aangaande hun beklag tegen de niet-vervolging van een aantal politieagenten die betrokken waren bij het overlijden van de heer Henriquez.
De familie meent dat het oordeel van het Hof, ten aanzien van de vraag of het onderzoek voldoet aan de eisen die daaraan in redelijkheid gesteld mogen worden, onjuist is. Tijdens de behandeling is door de advocaat van de familie, mr. Richard Korver, een uitgebreid beroep gedaan op uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
Nederland is al twee keer eerder door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens [1] op de vingers getikt in zaken waarbij iemand kwam te overlijden door geweld uitgeoefend door of namens de overheid, in de ene zaak een politieagent en in de andere zaak een militair. Eén van de eisen die gesteld mag worden aan een strafrechtelijk onderzoek naar de dood van een burger door overheidsgeweld, is dat de verdachten in een dergelijke zaak niet in staat worden gesteld overleg met elkaar te voeren. In de zaak Henriquez is het zo dat de betrokken agenten in ieder geval ruimschoots de gelegenheid hebben gehad overleg met elkaar te voeren. Volgens het Europese Hof is het enkel hebben van de gelegenheid een schending van het EVRM. Het Hof Den Haag oordeelt echter dat het onderzoek gedegen en omvangrijk was en niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een ondeugdelijk onderzoek.
Dit maakt dat de familie haar raadsman, mr. Richard Korver, heeft gevraagd op dit punt te klagen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Dat verandert niets aan de positie van de betrokken agenten, immers die procedure is er één waarbij geklaagd wordt over het handelen van de Staat.
De familie heeft ook verzocht om de agenten, die op dit ogenblik worden vervolgd, tevens te vervolgen voor het brengen en achterlaten in hulpeloze toestand. Door het Openbaar Ministerie is aangevoerd dat artikel 255 Sr, dat voornoemde strafbaar stelt, niet op de zorgplicht van politiefunctionarissen zou zien. Dat verweer wordt, gelukkig, door het Hof verworpen.
Politieagenten zijn wel degelijk verplicht hulp te verlenen en vallen dus onder de reikwijdte van voornoemde strafbepaling. Het Hof meent dat de betrokken politiemensen niet op de hoogte waren van het feit dat er een ambulance [2] op het festival aanwezig was. Het Hof meent dat dit de organisatie als geheel [3] wel kan worden verweten, maar de individuele agenten niet. De familie vindt dit oordeel onbegrijpelijk en niet getuigen van een juiste taakopvatting voor een politieman die in een peloton ME stand-by staat voor een groot festival, waar ook GHOR [4] aanwezig was.
Hoewel het Hof stelt dat van een inhoudelijke behandeling van de strafzaak zelf in de beklagzaak geen sprake kan zijn, vult het Hof naar inzicht van de familie erg veel feiten in. Als voorbeeld noemt de familie het volgende.
Het Hof constateert dat zij niet kan vaststellen dat er in het geval een ambulance ter plekke was geroepen door hulpverleners sneller met reanimatie zou zijn begonnen, dan nu het geval is geweest. Uit het dossier blijkt klip en klaar dat er minutenlang is gereden met de heer Henriquez, onderweg naar een bureau waar een ambulance naartoe werd gedirigeerd.
De familie acht het een feit van algemene bekendheid dat een ambulance op 300 meter afstand in het park sneller ter plaatse was geweest, waardoor ook sneller met reanimeren begonnen had kunnen worden. Ook dit oordeel acht de familie onbegrijpelijk.
De familie heeft haar advocaten, mrs. Korver en Harteveld van Richard Korver advocaten, verzocht de beschikking grondig te bestuderen teneinde te bezien over welke punten nog nadere juridische actie mogelijk zal zijn.
De familie is zeer aangeslagen over de in hun ogen teleurstellende beslissing van het Hof. De familie vraagt pers het hen te vergunnen, dat zij zichzelf weer bijeen raapt en op dit moment even geen pers te woord staat. Deze reactie is bovendien dusdanig uitgebreid dat de familie hoopt dat de pers daaraan, voor nu, even voldoende heeft.
Het Hof meldt overigens ook nog dat: “Nu de namen van beklaagden in geen enkel stuk in het dossier voorkomen, heeft de griffier namens het Hof voorafgaand aan de behandeling in de raadkamer de identiteit van de beklaagden vastgesteld aan de hand van een door hen overhandigd geldig identiteitsdocument.”
De familie merkt op dat het Hof dusdoende heeft kunnen vaststellen wie er voor hen is verschenen, maar niet of dat de als DH01 tot en met DH05 aangemerkte verbalisanten betreft. Daarmee is naar inzicht van de familie sprake van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Over dit punt heeft de familie ten aanzien van de behandeling in de strafzaak een Kort-Geding aangespannen, waarin morgen uitspraak wordt gedaan door de Voorzieningenrechter te Den Haag.
[1] Ramsahai vs. Nederland (Application Number 52391/99 pagina 45 onder G) en Jaloud vs. Nederland (Application Number 47708/08).
[2] Op 300 meter afstand van het incident.
[3] De familie begrijpt dat het Hof hier bedoelt: de politie.
[4] Geneeskundige HulpverleningsOrganisatie in de Regio